zondag 18 maart 2018


Oe!
Bij het asiel zeggen ze dat hij luistert naar de naam Poes. En ook dat ze blij voor hem zijn dat hij nu een echt thuis krijgt. In een kartonnen doos gaat hij achter op de fiets mee naar de Wilhelminastraat 130-2 hoog. Wij zijn allemaal gek met hem, alleen vindt mijn moeder Poes geen naam voor een poes. Een mens noem je toch ook niet Mens. Maar als zij hem roept komt-ie wél. Zou het door de oe-klank komen? In dat geval vindt zij Loekie passender. Zij test het. En verdomd, hij reageert erop. Van nu af aan zal hij Loekie heten. Het harige pluimpje midden op zijn kop zie ik aan voor een kroontje, dus voor mij is hij de poezenkoning.
Bij de overdracht hebben ze niet verteld dat hij ook eigenwijs kan zijn. Als hij weer eens op het pluchen tafelkleed ligt, half om de bloemenvaas geschikt, laat hij zich niet zomaar wegsturen, ook niet door mij. ‘Kssst!’ roepen, wilde gebaren maken, boos worden, hij blijft er stoïcijns onder. Maar als hij tegen zes uur ’s avonds de straatdeur open en vooral dicht hoort gaan, springt hij onmiddellijk van tafel. Dan weet hij mét ons dat mijn vader thuiskomt van zijn werk. In de vrees voor het baasje voelen wij ons extra met Loekie  verbonden. Ik ga onze vriendschap testen. Mijn grote droom is met het circus mee te mogen reizen, om het even in welke hoedanigheid. Maar moest ik kiezen, dan het liefst in die van dompteur. En laat ik nu een tijger in huis hebben. Een kooi heb ik ook al. Die staat, in de vorm van een box, bijna onafgebroken in de woonkamer - wij hebben een groot gezin. De ronde houten kap van de Singer trapnaaimachine mist beide zijkanten, waardoor hij mooi dienst kan doen als looptunnel. Ik zet hem haaks tegen de box. Met Psss! Psss! Psss! en lieve woordjes lok ik Loekie tot vlak voor de ingang van de tunnel. Hij wil er niet in. Beweegt niet eens. Als mijn aansporingen tevergeefs blijken, besluit ik hem een handje te helpen. Ik duw tegen zijn achterlijf, maar met zijn nagels in de vloerbedekking zet hij zich schrap. Dan duw ik hem met al mijn kracht een stukje naar voren. En iets verder, en nog iets verder de tunnel in, tot hij, tussen de spijlen van de kooi door, de arena betreedt. Schichtig duikt hij weg in een hoek. Ik klauter, hangend op mijn buik, over de rand van de kooi en bevind mij nu in één ruimte met het roofdier. Ik laat mijn zelfgemaakte zweep knallen, maar Loekie blijft zitten waar hij zit. Als ik hem een por in zijn flank geef, begint hij agressief te blazen. Verschrikt deins ik terug. Opnieuw knalt mijn zweep, en nog een keer. Maar het enige dat het dier doet, is zijn tanden tonen en steeds angstaanjagender blazen. Het werkt op mijn zenuwen. Ik richt mijn zweep hoog boven mijn hoofd en sla het touw snoeihard naar beneden. Meteen haalt Loekie fel uit en voel ik een snijdende pijn in mijn blote dijbeen. Ik geef een schreeuw, zie de krassen boven mijn knie rood kleuren van het bloed, en begin onbedaarlijk te huilen. Vanaf nu ben ik hyper allergisch voor poezen. Maar dat weet ik nog niet, het is 1956 en ik ben zeven jaar.
(c) Frans Lasès  

zondag 4 maart 2018


H.M. Mies

‘Heb je al geluncht?’ vraagt Hare Majesteit als ik plaatsneem in de keuken van de voormalige boerderij in Elst. Ik zeg dat het er nog niet van is gekomen. ‘Dan zal ik een boterham voor je maken, want je moet straks nog een eind terug.’ Zij zet het mes in een donkerbruin brood en belegt twee dikke boterhammen royaal met pittig belegen kaas. Terwijl ik eet, hebben Mies en Leen gelegenheid om het meegebrachte geschenk uit te pakken. Het door mij met het Een van de Acht motief beschilderde wijnkistje maakt meer indruk dan de Barolo Riserva die erin zit. ‘Die fles is natuurlijk lekker,’ zegt de gastvrouw, ‘maar het kistje krijgt een ereplaats op de kast.’
Omdat beiden een respectabele leeftijd hebben bereikt, wil ik ze graag nog een keer ontmoeten. Via Egbert van Hees heb ik het telefoonnummer kunnen achterhalen. En nu zit ik – voorjaar 2013 - aan de keukentafel van de familie Timp.
Mijn mooie televisiejaren begonnen met Mies en Leen bij Een van de Acht waarvoor ik de grafische vormgeving deed. Zo ontwierp ik speciaal voor het programma de cijferreeks Mies Bouwman halfvet. Hiervan afgeleide elementen kwamen terug in de leader, het decor en bij de legendarische lopende band. Mies en Leen gaven mij de ruimte om mij uit te leven. Zo maakte ik telkens nogal wat werk van de eindcredits. De eerste afleveringen waren in zwart/wit, dat klinkt als een eeuwigheid geleden, en dat is het ook. Toen ik als dertienjarige de uitzending van Open het Dorp zag, kon ik niet bevroeden dat ik tien jaar later voor de inmiddels heiligverklaarde Mies zou mogen werken. Vele programma’s volgden, zoals Een mens wil op de vrijdagavond wel eens even zitten en een beetje lachen want er is al genoeg ellende in de wereld (later afgekort tot Een mens wil…). Of de talkshow Mies. Of het vroegtijdig gestopte Netwerk. Ik heb het altijd als een eer beschouwd. En dat mogen ze weten ook. We halen herinneringen op aan een televisietijdperk. Er vallen namen van collega’s. Anekdotes rollen over de keukentafel. En dan beginnen ze ineens over de ontmoeting met mijn vader op mijn huwelijksdag in 1973. Ik verslik mij in de boterham met kaas. Tot mijn gêne staat hun het voorval nog helder voor de geest. Mijn tenen krommen. Het gebeurde toen beiden op de receptie verschenen en ik hen en mijn vader aan elkaar voorstelde. ‘Mies Bouwman’, zei Mies. Ze feliciteerde hem en gaf hem een hand. ‘Aangenaam, Lasès,’ zei mijn vader. Daarna  was Leen aan de beurt: ‘Leen Timp,’ en ook hij feliciteerde hem handenschuddend. ‘Wacht even,’ zei mijn vader, ‘dan klopt er iets niet.’ Wat er dan wel niet klopte wilden de eregasten weten. ‘Bent u getrouwd?’ informeerde mijn vader. ‘Jazeker, waarom vraag u dat?’ ‘Nou, als u getrouwd bent met mevrouw Bouwman heet u geen Timp, dat kan niet. Dan bent u meneer Bouwman.’ Zowel Leen als Mies keken hem verbouwereerd aan. ‘Ja. Of uw vrouw zou Mies Timp moeten heten,’ ging mijn vader onverschrokken door, ‘maar zij zegt zelf dat haar naam Mies Bouwman is.’ Waarop ik mij haastte hen een glas champagne aan te bieden.
Ik laat ze weten dat ik destijds onder de grond kon kruipen van schaamte. Dat mijn vader nogal steile opvattingen had en zichzelf en ons regelmatig in een lastig parket bracht. Tot mijn geruststelling zeggen ze dat ze het een erg komische ontmoeting hebben gevonden. Ik neem een slok van mijn melk en kan er na jaren opgelucht om lachen.
Dag lieve Mies, en sorry nog.
(c) Frans Lasès