zondag 30 oktober 2016


Hersengebruik

Van de ene op de andere dag je vaste baan als videografisch vormgever bij de NOS opzeggen zonder vervangend werk te hebben. Het is een impulsieve daad slechts voorbehouden aan een gek of aan iemand die zijn hart volgt. Kennelijk heb ik van beide wel iets. Als je vervolgens bij de telefoon vergeefs gaat zitten wachten op opdrachten, en je bankrekening van kleur verschiet, is het tijd je hersenen te gebruiken. Op een dag doe ik dat zelfs letterlijk. Een beetje uit balorigheid teken ik hoofden met ontblote hersenen. Ik maak er een aantal variaties op. Bij sommige laat ik het hoofd weg. Al schetsend doen mijn éigen hersenen een trouvaille. Verrek! Bingo! Het resultaat prik ik tegen mijn studiowand en laat het verder ongemoeid. Totdat vriend en collega R van R langskomt en mij dringend adviseert ‘er iets mee te doen.’ Om hem niet teleur te stellen, ga ik tot actie over. Ik bel een Twentse ondernemer in relatiegeschenken en laat hem weten een steengoed idee te hebben. Nee, dat ga ik natuurlijk niet door de telefoon prijsgeven. Omdat hij over twee dagen toevallig in Amsterdam moet zijn, vindt hij het onzin als ik helemaal naar Enschede afreis. Hij stelt voor af te spreken in het Hilton hotel waar hij steevast verblijft als hij voor zaken de hoofdstad aandoet. Een ontmoeting bij snackbar Sabrina was mij liever geweest, want aan geld ontbreekt het mij nu juist. In hoog tempo begin ik de ideekrabbel tot een presentabel voorstel uit te werken. Op de afgesproken namiddag stap ik met mijn mapje onder de arm lichtelijk onzeker het Hilton binnen. Hoe zal hij straks reageren? Het is vrij druk in de lounge. Maar tussen de strakke pakken valt mij al snel de aangekondigde groengeruite blazer op. Na een introductie over en weer, en een door de blazer aangeboden whisky, is het moment suprême daar. Ik open mijn mapje en toon hem de afbeelding van mijn braincap: een hersenschors met een zonneklep. Niet meer en niet minder. ‘Doe snel dicht!’ is zijn onmiddellijke reactie. Schichtig kijkt hij om zich heen. ‘Heeft iemand dit gezien?’ Dat is niet het geval. ‘Mooi! Ik geef je er vijf duizend gulden voor. Wil je zelf de werktekening maken, of zal ik dat regelen?’ Omdat ik stiekem problemen voorzie ten aanzien van de technische uitvoering, zeg ik dat graag aan een ander over te laten. ‘Oké, wat jij wilt. Morgen staat het geld op je bankrekening.’ Ik spring een gat in de lucht. Jaren later zal Hondje Herman vanaf het zelfde hotel een sprong in tegengestelde richting wagen, maar dit terzijde. De blazer blijkt niet te bluffen, daags erna kan ik over het geldbedrag beschikken.
Ruim twee decennia verstrijken. Ondertussen verneem ik taal noch teken, noch van de man noch van de pet. Maar als ik niet zo lang geleden een boekenwinkel bezoek, valt mijn oog op het Handboek psychische stoornissen. En jawel! Als koper ervan krijg  je - bij wijze van uitgeversgeste – een fraaie braincap erbij cadeau. Een pet die veel meer mensen zou passen.
(c) Frans Lasès

zondag 16 oktober 2016


Hondje Herman

Het is halftien in de ochtend. Hij zou er om negen uur zijn. Misschien gisteren laat gemaakt. Nog maar even wachten. Om tien uur besluit de producer om manager Koos te bellen. Die laat ons weten hem zojuist aan de telefoon te hebben gehad. Hij is onderweg. Mooi, dan zal hij zo wel komen. Maar om elf uur heeft hij nog altijd zijn neus niet laten zien. De cameraman wil de boel inpakken en vertrekken, hij vindt het ‘de waanzin ten top’. Met veel moeite kan ik hem tegenhouden. Uren later, tegen halftwee, wordt er aan de studiodeur gebeld. Door de intercom klinkt de stem van Herman Brood: ‘Klopt het dat men hier in verwachting is van mij?’ En zo zit de rockster - zonnebril, admiraalsuniform-met-pet, vijf horloges om zijn pols - na wat opstartprobleempjes toch écht te tekenen. Naast hem een batterij kleurenviltstiften en een fles crème de menthe. Hij illustreert mijn - door Jan Wolkers voorgelezen - dierenverhalen. Ze zijn onderdeel van een Villa Achterwerk programma dat ik maak. Hermans verrichtingen worden door een verticaal opgestelde camera vastgelegd. Bij elk nieuw vel papier dat ik voor hem neerleg, neemt hij een paar flinke teugen uit de fles, en vertel ik hem wat de bedoeling is. Nu graag Biggetje Bennie in de armen van zijn mama. Herman maakt er een aandoenlijk plaatje van. En nu een boerderij met een weiland in de voorgrond. Als hij na een paar minuten tekenen achterover gaat zitten, vraag ik wat er is. ‘Klaar!’ roept hij. ‘Ja, een boerderij,’ zeg ik, ‘maar ik heb ook een weiland besteld,’ Hierop zet hij met een groene viltstift één minuscuul streepje. Ik maak bezwaar. Waarop Herman zegt: ‘Het gras is net gemaaid, ziet u.’ Op een ander vel papier tekent hij, naast het door mij verlangde Poesje Paulien, een drietal cowboys te paard. Ik laat hem weten dat daarover niets in de tekst staat. Meteen tekent hij er een tekstballon bij met daarin: Let maar niet op ons. Enkele illustraties worden ongevraagd opgevrolijkt met neerstortende vliegtuigen. Tussen de bedrijven door signeert hij de blote buik van een plotseling in de studio opduikende vrouwelijke fan. Na een middag tekenen is hij moe en wil hij even naar huis voor een versnapering. Maar we zijn nog lang niet klaar. ‘Ik nodig jullie uit voor een etentje bij mij in Dante. Daarna komen we hier terug en maak ik het af. Deal?’ Deal! We stappen in een taxi en rijden gevieren – Herman, de producer, de cameraman en ikzelf – naar het grand café/restaurant aan het Spui. ‘Neemt u vooral iets te drinken. Ik keer dadelijk weder.’ En Herman verdwijnt in de lift naar zijn woonatelier. Als hij na een uur nog niet is teruggekeerd, besluiten wij alvast de bestelling te laten opnemen. Omdat we er bij zeggen haast te hebben, staan de gerechten sneller dan verwacht op tafel. Wij klinken op de goede afloop. Herman zullen wij die avond niet meer terugzien. Een stevig telefoongesprek met manager Koos is geboden. Er volgt een harde toezegging van zijn kant: morgenochtend komt Herman terug. Zeker weten? Honderd procent! De volgende ochtend negen uur. Geen Herman. Weer bellen met Koos. ‘Herman is heel verdrietig. Het gaat niet goed met zijn hond Iggy. Hij heeft een ampul van zijn baasje te pakken gekregen en stuk gebeten. En nu ligt-ie te schuimbekken. Maar ik zal hem zo snel mogelijk sturen. Herman bedoel ik.’ Rond het middaguur, we hebben de hoop al bijna opgegeven, stapt Herman - deze keer in gezelschap van vriend/biograaf Bart Chabot - de studio in. Ik vraag mij af of hij in staat is te werken. Maar als hij Gansje Gonnie met een krulstaart tekent, weet ik dat hij er weer helemaal bij  is.
(c) Frans Lasès

zondag 2 oktober 2016


Vortragsveranstaltung

Of ik binnenkort een lezing wil komen geven op een ArtEZ Academie voor Art & Design. Onmiddellijk heb ik een schrikbeeld voor ogen: München! Ik zal het toelichten.
Een poosje geleden alweer word ik door das Typographischen Gesellschaft München uitgenodigd om tijdens een van hun bijeenkomsten een voordracht te verzorgen. En dan graag over het thema Typographie und Elektronik. Geen probleem, met plezier. Ik schrijf een tekst – in het Engels, want mijn 9 voor Duits is in München hooguit de helft waard. Op de dag zelf doe ik een dvd met verzameld werk in mijn tas en ga met de trein naar Schiphol. Daar schuif ik aan in de incheckrij. Als een passagier vóór mij haar paspoort tevoorschijn haalt, krijg ik een hartverzakking. Niet bij me. Glad vergeten. In paniek ren ik naar buiten en laat mij in een halfuur per taxi naar huis scheuren. Ondertussen bel ik naar het thuisfront met het verzoek klaar te gaan staan met het document. Bij aankomst wens ik even niet te horen dat het ‘ongelooflijk stom’ van mij is. In hoge snelheid en mét paspoort opnieuw richting Schiphol. De taxichauffeur is bereid het gaspedaal nog verder in te drukken. Maar de tijdswinst wordt door een file teniet gedaan. Ik arriveer te laat. Pas over drie uur kan ik op een volgende vlucht. Dit is zo’n moment waarop een mens liever dood is. Wat er dan allemaal in een hoofd omgaat. Tussen aankomst in München en aanvang lezing zit krap een uur. Dat ga ik nooit redden. Ik breng mijn contactpersoon van het Gesellschaft telefonisch op de hoogte. Zij ziet de ernst van de situatie in, zo blijkt in de aankomsthal van Flughaven München. Zodra ik door de glazen schuifdeuren stap, stuit ik op een nerveus ogende middelbare dame. In haar handen een bordje met mijn naam. Ik word Herzlich willkommen geheten en al rennend naar de uitgang geleid. Tijdens onze sprint laat zij mij tot mijn geruststelling weten dat het publiek al in de zaal zit te wachten. Haar auto heeft zij niet ongestraft voor de deur kunnen parkeren. ‘Es tut mir leid, entschuldigung’ stamel ik als zij de bekeuring onder de ruitenwisser vandaan haalt. Na een dollemansrit over de snelweg komen wij in het drukke stadscentrum. Oranje stoplichten negerend en veelvuldig gehinderd door opstoppingen bereiken wij eindelijk onze bestemming. Even een kalmeringspilletje op het toilet, een nat lapje over mijn gezicht en ik betreed de zaal. Daar krijg ik de schrik van mijn leven. Ik sta in een bierhal. Qua akoestiek waan ik mij in een volgepakt zwembad. Maar waar ik ook kijk, zie ik bierdrinkend publiek aan lange tafels. De kleden erop rood/wit geruit. Rondborstige vrouwen in Beierse klederdracht lopen af en aan met enorme pullen bier, in beide handen drie tegelijk. Ik haal diep adem en loop naar het katheder. Ook voor míj staat er bier klaar. Na een introductie door de contactdame steek ik van wal. Tijdens mijn praatje gaat de bierverstrekking in de zaal onverminderd door. Ik maak mezelf wijs dat ik het niet zie. Het verbaast mij dat na mijn anderhalf uur durende lezing-met-lichtbeelden de vragen in het Duits worden gesteld. Ik beantwoord ze consequent in het Engels. Als ik dit na afloop tijdens het etentje met de contactdame ter sprake breng, zegt zij schuchter: ‘Weet u, eigenlijk gingen wij ervan uit dat u de lezing in het Duits zou houden. De meesten hier zijn het Engels niet machtig.’
De voordracht op de ArtEZ academie kan ik in het Nederlands houden. En, zo wordt mij verzekerd, er zal ondertussen geen bier worden getapt. Toch denk ik er nog even over na.
(c) Frans Lasès