zondag 24 april 2016


Inhaken

Gedurende zevenenzestig jaar had hij zijn hart afgebeuld. Mijn vader werkte zich als geen ander een slag in de rondte voor zijn megagezin. Daarbij was hij zeer emotioneel van aard. Een hartinfarct had hij ter-nauwernood overleefd. Nog herstellende ervan bleek een tweede infarct te veel gevergd van het overbelaste orgaan. Voor een gevecht op leven en dood was hij opgenomen in het toenmalige Amsterdamse Binnen-gasthuis.
Als vaste stoffeerder van Het Concertgebouw had hij in de loop der jaren onder meer alle zaalstoelen van nieuwe bekleding voorzien, tapijt gelegd in diverse foyers, en de wanden van solisten- en directiekamers behangen. Aan mij de eer hem regelmatig hierbij te assisteren. Op enig moment waren de gordijnen aan vervanging toe. Op het podium, in de zaal en in de centrale foyer, ze moesten er allemaal aan geloven. Mijn vader had de grote opdracht - hij voerde een eenmanszaak - kort voor de fatale gebeurtenis aangenomen. Zijn naderend levenseinde gooide echter roet in het eten, waardoor het van realisatie niet zou komen. Op zijn sterfbed maakte hij zich hierover grote zorgen. Niet alleen zag hij het als ontrouw jegens Het Concertgebouw, ook zou hij er onze achter-blijvende moeder financieel mee duperen. Om hem van die zorgen te verlossen, zegden wij als zonen en dochters toe de klus te zullen klaren. Hierdoor, en wellicht door zijn rotsvast geloof in een hiernamaals, is mijn vader alsnog vredig ingeslapen.
De consequenties van die belofte hadden wij echter op het moment suprême in het geheel niet overzien, zo bleek toen wij ons op het werk stortten. Niet alleen moesten wij als de erven Lasès tientallen sets drieënhalve meter lange velours gordijnen leveren, gevoerd en wel, elke set moest ook nog eens worden bekroond met een klassiek geschulpte gordijnkap, bekleed met dezelfde stof. Daar zaten wij dan als non/vroedvrouw, promotor, verpleegkundige, vroedvrouw, banketbakker, televisievormgever, onderwijzeres, hovenier, apothekersassistente en middelbare scholier. Maar waar een wil is, is een weg. Heilige belofte maakt heilige schuld. Er werd een inventarisatie van de werkzaamheden gemaakt. Maten genomen. Balen bordeauxrode gordijnstof werden besteld en een vracht aan meubelplaat in huis gehaald. Elk vrij uur besteedden de meisjes aan het knippen en in elkaar naaien van de gordijnen. De jongens ontfermden zich ’s avonds en in het weekend over de kappen. Nadat ik zwierige bochten en bogen op de planken had getekend, hanteerde mijn oudere broer de decoupeerzaag. Hierna volgden het aanbrengen van een molton onderlaag, het met voeringstof bekleden van de binnenkant, en met velours van de buitenkant. Als finishing touch werden de contouren afgezet met rood galon, geleverd door ‘van de Kerkhof Passementen en Fournituren’. Na een maand was het thuiswerk gedaan. Tot zover zou onze vader zondermeer trots op ons zijn geweest. Restte nog de montage en ophanging in Het Gebouw, zoals hij Het Concertgebouw steevast noemde. Toen wij hiervoor een afspraak wilden maken met de opdrachtgever, informeerde deze naar de brandveiligheid van de gordijnen. Eerlijk gezegd hadden wij dit aspect geheel over het hoofd gezien. Niettemin lieten wij weten dat hierin was voorzien. Wonderwel lukte het ons een bedrijf te vinden dat op korte termijn de gordijnen alsnog met een brandvertragend middel kon behandelen. Toen ook dat varkentje was gewassen, stond niets een geslaagde afronding van het project nog in de weg. Zo dáchten wij. Want toen wij na het aanbrengen van de kappen de gordijnen wilden inhangen, bleken deze tot onze niet geringe schrik niet tot op de grond, maar tot ruim erboven te reiken. Het scheelde weinig of ook wij hadden aan den lijve ervaren wat een hartinfarct met iemand doet. Het impreg-neerbad had niet alleen de kans op brand verkleind, maar ook de gordijnstof zelf. Resultaat: vijftien centimeter krimp. Werden wij gestraft voor onze goedbedoelde overmoed? Hoe dit te melden aan de op-drachtgever? Wij zaten met de handen in het haar. Bij ontstentenis van Tom Poes verzon ikzelf een list. ‘Als we de gordijnen nu eens, in plaats van rechtstreeks aan de railrunners te bevestigen, aan vijftien centimeter lange tussenhaken ophangen,’ opperde ik. ‘Daarmee compenseren wij het tekort, terwijl de sierlijke kappen ons falen aan het zicht onttrekken.’ Na aanvankelijke scepsis moesten de broers en zussen toegeven dat dit een bruikbare oplossing bood. De gordijnkappen hadden ons gered. Wel vraag ik mij bij ieder bezoek aan Het Concertgebouw af of het aan mij te zien is.
FransLasès                                                                                                                                                              

Geen opmerkingen:

Een reactie posten