Winter
Je kunt het je in de huidige watjeswinter nauwelijks
voorstellen, maar eind december 2011 was het nog ouderwets koud. Al dagen
achtereen had het krakend gevroren. Niet alleen liet het zich aan den lijve voelen,
aan mijn reservefiets op straat was het ook goed te zien. Dat de dames en heren
van de fietsopruimingsdienst dit rijwiel niet hadden opgemerkt, had mij sowieso
al verbaasd. Sinds weken stond het achterspatbordloos en met twee lekke banden voor
de deur. Op een dag zag ik dat zich een laag glashelder ijs op het frame had gevormd.
Alsof het ondergedompeld was geweest in een bak gelatine. Een dag later
verschenen er kleine ijspegels aan de middenstang. Naar gelang de dagen en
nachten verstreken, werden de pegels langer en dikker. Vanuit mijn raam op de
eerste verdieping zag ik dat het ook buurtgenoten en voorbijgangers niet was
ontgaan. Vol ongeloof stonden ze bij mijn winterwonderfiets en maakten er
foto’s van. Na een week zwoegen had de vorst er een waar kunstobject van gemaakt.
Zowel over de volle lengte van de stang als aan het stuur hingen pegels variërend
van zo’n tien tot vijfendertig centimeter. Mijn fiets was veranderd in een lyrische
ijsharp, wachtend op een virtuoze bespeler. Of had de natuur een ijsorgel
gecreëerd? Ik probeerde mij de klank ervan voor te stellen. Een man die het
kunstwerk ’s ochtends met een mobieltje had vereeuwigd, zag ik ’s middags
terugkomen met een professionele fotocamera-op-statief. Zou hij voor een krant
werken? Hierdoor kwam het idee bij mij op de regionale televisiezender AT5 ervan
op de hoogte te brengen – een mooiere illustratie bij het weerbericht was
immers niet denkbaar. Maar omdat ik op dat moment andere verplichtingen had,
nam ik mij voor het de volgende dag te doen. Die
zelfde avond nog - rond tienen - hoorde ik opgewonden mannenstemmen onder mijn
raam. Niet snel erna klonk het geluid als van een harde trap tegen een ijskunstwerk,
direct gevolgd door dat van vallend kristal. Er werd gejoeld en gelachen. Mijn
hart leek stil te staan. De geluiden herhaalden zich nog enkele keren. Uit
angst mijzelf volledig te verliezen, durfde ik niet meteen te gaan kijken. Pas
toen de stemmen in de donkere winteravond vervaagden, opende ik het raam. Drie verkrachters
van begin twintig vervolgden hun weg. Dat hadden ze toch maar even mooi
geflikt. Ik had mij het geluid van een ijsharp of -orgel anders
voorgesteld.
(c) Frans Lasès