zondag 15 november 2015


Een fijn eind

Het moet omstreeks 1970 zijn geweest . Mijn ouders beschikten niet over een auto. Meneer de Visser, een postduivenvriend van mijn vader, deed dat wel. Hij was de trotse eigenaar van een zilverkleurige BMW 2800cs. Meneer de Visser (diamantslijper) en zijn vrouw (diamantdraagster) hadden mijn ouders uitgenodigd voor een bezoek aan de Antwerpse vogeltjesmarkt. Op zondagochtend na de kerk reden ze van Amsterdam naar België. Mijn vader voelde zich een vorst op de achterbank en genoot op een kinderlijke manier van het ritje. ‘Nou vrouw, wat vind je ervan?’ wilde hij van mijn moeder weten. ‘Wat een luxe hè?’ Maar zij vond Antwerpen ‘een rot eind weg’. Mijn vader had zich enorm geërgerd aan die opmerking. Hij voelde zich er zowel persoonlijk als plaatsvervangend door beledigd. ‘Dat is geen rot eind,’ had hij bits gereageerd, ‘dat is een fijn eind!’ Helemaal goed is het die dag niet meer gekomen. Inmiddels zijn we decennia verder. Tenminste eens per jaar rijd ik hetzelfde traject. Niet voor  de vogeltjes, maar voor boeken. Zo ook vandaag. Tijdens die ritjes schiet steevast dat legendarische achterbankgesprek door mijn hoofd. En voor de verandering ben ik het dan met mijn vader eens. Ondanks bijvoorbeeld de hevige storm- en regenbuien die mij vandaag treffen, rijd ik nog altijd met plezier naar Antwerpen. Van 14.00 tot 17.00 zit ik met een vijftal collega-auteurs in een stand op de Boekenbeurs. Naast elkaar aan een lange tafel. Ieder met zijn eigen boeken voor zich. Aangeschafte exemplaren kunnen door ons van een gesigneerde opdracht worden voorzien. Het zijn voornamelijk ouders die voor hun kinderen boeken kopen. Loslopende jonge meisjes vinden een handtekening in hun notitieboekjes al mooi genoeg. Een dame van middelbare leeftijd komt enigszins bedremmeld op mij afgestapt. Uit haar schoudertas haalt zij twee van mijn eerder verschenen boeken. Ze slaat ze open op de titelpagina en legt ze zonder iets te zeggen voor mij neer. ‘Wilt u dat ik er iets in schrijf?’ vraag ik. ‘Nee, alleen een handtekening,’ zegt ze. ‘Anders moet ik dat weer gaan lezen en ik hou helemaal niet van lezen.' ‘Waarom heeft u ze dan ooit gekocht?’ wil ik weten. ‘Voor de illustraties. Die vind ik prachtig.’ ‘Die zijn zéker heel geslaagd,’ zeg ik, ‘maar ze zijn van Sylvia Weve.’ ‘Ja, weet ik.’ Ik signeer beide boeken en constateer dat het wel een beetje kaal is zonder opdracht. Terwijl de vrouw de boeken in haar tas terugdoet, zegt ze: ‘Zo, ben ik weer helemaal bij.’ ‘U koopt kinderboeken voor uzelf?’ vraag ik. Ze knikt bijna onmerkbaar, een beetje beschaamd zo lijkt het. ‘En het is u alleen om de illustraties te doen?’ Ze knikt weer. ‘In dat geval mag ik u misschien ook Piep mag Mauw zeggen aanbevelen. De illustraties zijn van Tom Schamp.’ Ik blader het voor haar door. De vrouw knikt geestdriftig. ‘Of wat dacht u van dit boek?’ probeer ik met Ik voel me zo. Je wilt immers meer titels onder de aandacht brengen. ‘Heeft Jan Jutte geïllustreerd,’ zeg ik. Ze kijkt verrukt, een feest van herkenning. Maar haar blik verraadt ook teleurstelling. ‘Ja,  heel erg mooi,’ zegt ze met spijt in haar stem. ‘Maar ik ben blut. Ik ga er voor sparen.’ En dan verdwijnt ze tussen het voorbijschuivende beurspubliek. Ondanks een schamele acht gesigneerde boeken, waarvan zes verkocht, vind ik het ook van Antwerpen terug naar Amsterdam nog steeds geen rot eind.
(c) Frans Lasès

Geen opmerkingen:

Een reactie posten