Een fijn eind
Het moet omstreeks 1970 zijn geweest . Mijn ouders beschikten
niet over een auto. Meneer de Visser, een postduivenvriend van mijn vader, deed
dat wel. Hij was de trotse eigenaar van een zilverkleurige BMW 2800cs. Meneer
de Visser (diamantslijper) en zijn vrouw (diamantdraagster) hadden mijn ouders
uitgenodigd voor een bezoek aan de Antwerpse vogeltjesmarkt. Op zondagochtend na de kerk reden ze van
Amsterdam naar België. Mijn vader voelde zich een vorst op de achterbank en
genoot op een kinderlijke manier van het ritje. ‘Nou vrouw, wat vind je ervan?’
wilde hij van mijn moeder weten. ‘Wat een luxe hè?’ Maar zij vond Antwerpen ‘een
rot eind weg’. Mijn vader had zich enorm geërgerd aan die opmerking. Hij voelde
zich er zowel persoonlijk als plaatsvervangend door beledigd. ‘Dat is geen rot eind,’ had hij bits gereageerd, ‘dat
is een fijn eind!’ Helemaal goed is
het die dag niet meer gekomen. Inmiddels zijn we decennia verder. Tenminste
eens per jaar rijd ik hetzelfde traject. Niet voor de vogeltjes, maar voor boeken. Zo ook
vandaag. Tijdens die ritjes schiet steevast dat legendarische achterbankgesprek
door mijn hoofd. En voor de verandering ben ik het dan met mijn vader eens. Ondanks
bijvoorbeeld de hevige storm- en regenbuien die mij vandaag treffen, rijd ik nog
altijd met plezier naar Antwerpen. Van
14.00 tot 17.00 zit ik met een vijftal collega-auteurs in een stand op de Boekenbeurs.
Naast elkaar aan een lange tafel. Ieder met zijn eigen boeken voor zich.
Aangeschafte exemplaren kunnen door ons van een gesigneerde opdracht worden
voorzien. Het zijn voornamelijk ouders die voor hun kinderen boeken kopen. Loslopende
jonge meisjes vinden een handtekening in hun notitieboekjes al mooi genoeg. Een
dame van middelbare leeftijd komt enigszins bedremmeld op mij afgestapt. Uit
haar schoudertas haalt zij twee van mijn eerder verschenen boeken. Ze slaat ze
open op de titelpagina en legt ze zonder iets te zeggen voor mij neer. ‘Wilt
u dat ik er iets in schrijf?’ vraag ik. ‘Nee,
alleen een handtekening,’ zegt ze. ‘Anders moet ik dat weer gaan lezen en ik
hou helemaal niet van lezen.' ‘Waarom
heeft u ze dan ooit gekocht?’ wil ik weten. ‘Voor
de illustraties. Die vind ik prachtig.’ ‘Die
zijn zéker heel geslaagd,’ zeg ik, ‘maar ze zijn van Sylvia Weve.’ ‘Ja, weet ik.’ Ik signeer beide boeken en constateer dat het wel een beetje kaal is
zonder opdracht. Terwijl de vrouw de boeken in haar tas terugdoet, zegt ze:
‘Zo, ben ik weer helemaal bij.’ ‘U koopt
kinderboeken voor uzelf?’ vraag ik. Ze knikt bijna onmerkbaar, een beetje
beschaamd zo lijkt het. ‘En het is u alleen om de illustraties te doen?’ Ze
knikt weer. ‘In dat geval mag ik u misschien ook Piep mag Mauw zeggen aanbevelen. De illustraties zijn van Tom
Schamp.’ Ik blader het voor haar door. De vrouw knikt geestdriftig. ‘Of wat
dacht u van dit boek?’ probeer ik met Ik voel
me zo. Je wilt immers meer titels onder de aandacht brengen. ‘Heeft Jan
Jutte geïllustreerd,’ zeg ik. Ze kijkt verrukt, een feest van herkenning. Maar
haar blik verraadt ook teleurstelling. ‘Ja, heel erg mooi,’ zegt ze met spijt in haar
stem. ‘Maar ik ben blut. Ik ga er voor sparen.’ En dan verdwijnt ze tussen het
voorbijschuivende beurspubliek. Ondanks
een schamele acht gesigneerde boeken, waarvan zes verkocht, vind ik het ook van
Antwerpen terug naar Amsterdam nog
steeds geen rot eind.
(c) Frans Lasès
Geen opmerkingen:
Een reactie posten